I
i
<7
I
en
de
hij hoorde een
schrik bijna de
hem. kindje?''
verklaring, vader!” sprak
ze.
niet verlaten wilde. U hadt nie-
u zorgde, als ik er niet zou zijn.
Ga naar hem
en ik mag je
me echter beloven, je
hier te bouwen, zoodat
van mijn kinderen aan-
VAN HET KOMENDE SEIZOEN. LAANTJE IN BEEKPARK TE APELDOORN
IN DEN WINTER.
ik dank je,” sprak de
hier, Mary.”
oog en waren
Bobby was niet overgegaan en trachtte dit
zijn vader zoo omzichtig mogelijk mee te deelen
„Vader, zei hij, „u is een gelukkig man!
„Waarom?” vroeg zijn vader.
„Omdat u dit keer geen nieuwe schoolboeken
voor mij behoeft te koopen. want ik ben blijven
zitten!”
„Ik heb een dief te pakken, kindlief. En nog
meer dan dat; ik heb den man gevangen, die
twee jaar geleden te Luxor mijn zegel stal.”
„Hoe wonderlijk, vader! Maar wat moet hij
veel pijn lijden. Bevrijd hem eerst, hij kan nu
toch niet ontkomen.”
„Dat kan ik niet, kind; al zou ik 't ook wil
len, er is een sterke man voor noodig om een
van die dingen los te rukken. De tuinman heeft
me geholpen om alles in elkaar te zetten. Loop
naar 't dorp, Mary, en haal een agent; die kan
den man bevrijden en hem in hechtenis nemen.”
Aangespoord door een groot verlangen, te
weten of de gevangene veel pijn leed, liet het
meisje het licht van de lamp op het afgewende
gelaat van den man vallen.
Even zag hij haar aan en niettegenstaande zijn
pijn en zijn angst, lag er een oolijke glimlach om
zijn lippen.
„Jij!” riep Mary en liet van
lamp uit haar handen vallen.
„Vader, dat is een vergissing. Dat is geen
inbreker, dat is mijnheer Fletcher. U kent hem
toch nog wel? Hij kan onmogelijk hier gekomen
zijn om te stelen.”
„Toch kan hij geen verklaring voor zijn tegen
woordigheid onder zulke verdachte omstandig
heden geven. Vraag 't hem maar.”
Medelijdend zag het meisje den gevangene
aan.
„Er is een
„Maar
Toen klonk uit het duister Fletchers stem:
„Terwijle van juffrouw Hasting zal ik u de
zaak moeten uitleggen, professor, hoe moeilijk
het* mij ook is. Ik heb uw zegel nooit gestolen,
maar wel heb ik getracht iets anders van u
weg te nemen: uw dochter!”
Verwonderd zag de oude man van den een
naar de ander: „Wat beteekent dat?” vroeg hij.
„Ik zal 't u zeggen, vader,” zei Mary vast
beraden. „Twee jaar geleden, in Luxor, vroeg
mijnheer Fletcher mij ten huwelijk en ik wei
gerde.
„Waarom?”
„Omdat ik u
mand, die voor
Ik zond hem dus weg. Het was louter toeval,
dat dien zelfden nacht uw zegel werd gestolen,
ik heb altijd gemeend en het u vaak gezegd, dat
die Turksche gids er meer van weet:”
„En nu?” vroeg de oude man.
Ditmaal antwoordde Fletcher:
„Ik ben in uw val geloopen, professor, al
was ik niet degene, dien u moest hebben. Door
uwe artikelen in de verschillende dagbladen,
kwam ik uw tegenwoordig adres te weten en
ik wilde komen, opdat Mary haar besluit zou
veranderen. Ik kon niet zonder haar leven. U
scheen me den eersten keer niet te herkennen
en teneinde uw gevoelens te sparen, besloot ik
eerst met Mary alleen te spreken; ik wilde ver
mijden, dat u in mijn bijzijn de reden van haar
weigering zoudt vernemen; daarom kwam ik,
toen ik dacht, dat u weg was. Misschien be
grijpt u me nu wel?"
„Ik begrijp het en i
professor zacht. „Kom eens
Het meisje trad nader; haar
vochtig.
„Hou je werkelijk veel van
Ze knikte stom.
„Dat is alles, wat noodig is.
toe; het is de wet van het leven
niet tegenhouden.”
„Ik dank u, professor,” sprak Fletcher ont
roerd. „Ik zal heel goed voor haar zijn."
„Dan is alles in orde. Mary, loop naar het
dorp en haal geen agent, doch den tuinman om
dien armen jongen te bevrijden. Ik heb mijn
zegel verloren, maar er iets mooiers voor terug
gekregen. Jelui moeten
nestje niet al te ver van
ik af en toe het geluk
schouwen kan!’
iemand een deur en lichte voetstappen klonken
op het grint.
Een gedaante, die in de nabijheid van den
tuin achter een boschje verborgen was, gluurde
in de duisternis. Hij zag de kleine gestalte van
den professor den weg naderen en in de richting
van de zee verdwijnen.
De man kwam uit zijn schuilplaats tevoor
schijn en trad door het hekje den tuin binnen.
Er lag iets heimelijks in zijn manier van doen.
Hij sloop naar de waranda en bleef even
luisteren. Het huis was donker en schijnbaar
verlaten. Even scheen hij besluiteloos, doch liep
toen vlug de «treden op en betrad de warada.
Opeens klonk een luid geknak van een veer
en een metaalachtig gekletter van een ketting.
De onbekende lag ploseling op den vloer
uitte een kreet van pijn.
Met zijn hand tastte hij in t duister om
oorzaak van zijn val te vinden en kwam tot
de ontdekking, dat hij met zijn been in een
klem zat. Veel tijd tot denken had hij niet. Er
naderden lichte voetstappen en
spottend lachje.
„Ziezoo!" klonk de stem van professor Has
ting. „We hebben den vogel gevangen. Maan
denlang heb ik moeite gedaan, bekend te maken,
dat ik hier in 't dorp woon en dat ik het tweede
zegel in mijn bezit heb. Ik begreep, dat dit
vroeger of later den man, die mij het eerste
ontstal, hierheen zou brengen. En ik heb gelijk
gehad; ik had het hem gemakkelijk gemaakt
door hem er op te wijzen, hoe eenvoudig het
voor hem was. Toen hij meende, dat ik op mijn
dagelijksche wandeling was, is hij gekomen,
niet wetend, dat ik door een anderen ingang
weer was teruggekeerd. Hij is regelrecht in de
val geloopen.
De onbekende zweeg verbaasd. Hij had nooit
kunnen denken, dat de anders steeds zoo vrien
delijke oude man thans, waar het zijn geliefde
verzameling betrof, zoo onverbiddelijk 'wreed
kon zijn.
„Dus jij was het toch, Fletcher, die mijn zegel
hebt gestolen. Ik heb het wel steeds vermoed,
doch kon het niet bewijzen
„Ik heb het niet gedaan!”
De professor verloor zijn geduld.
„Je was plotseling uit Luxor vertrokken en
den volgenden dag miste ik mijn zegel. Twee
jaar lang hoorde men niets van je. Ik vestig mij
hier en opeens duik je op is dat niet toe
vallig? Ik toon je mijn tweede zegel, gaf het
je in de hand, beseffend, dat dit een groote ver
leiding voor je moest zijn. En nu kom je hier
stelen op een tijd, dat ik mijn avondwandeling
maak, zooals ik je met opzet heb verteld. Wat
moet ik hiervan denken?"
„Ik verzeker u, dat ik het zegel niet heb,”
herhaalde de onbekende met vermoeide stem.
„Ik heb het niet weggenomen en ik ben hier
vanavond niet gekomen, om het andere te
stelen.”
„Waarom kom je dan hier binnensluipen?''
De man antwoordde niet.
„Best! Je zwijgt. Dan blijft er mij maar één
ding over om te doen. Mary, kom eens hier en
breng een lamp mee.”
Voor het raam van de tuinkamer werd een
licht zichtbaar en even daarna verscheen een
jong meisje op de waranda. Ze hief de lamp op
en bekeek het vreemde tooneel: den jongen man,
die op den vloer lag met zijn linkerbeen in de
klem en haar vader, die hem met een blik van
triomf in de oogen aanzag.
„Wat is er vader? Wat heeft u gedaan?’
De oude man lachte.