1
t
f
t
N
I i
WMMM
ik
i
zucht-
ba-
Ik heb evenveel gehad als
trad de
prachtige
c
•J
stak hun bei-
was het eerst
aan tafel zitten.
was Peter weer
„Ééns zou je dat
maar hij
De bezoeker keek hen stralend van ge
luk aan. Hij had een hoed in de hand, die
druipte van den regen; ook zijn kleeren
glommen van het nat.
Hij lachte onderdrukt en
de handen toe. Pamela
van haar verbazing bekomen.
„Lieve oom Benjamin," riep zij. „Wat
ben ik blij!"
Met den hun bekenden slingerenden
gang stevende hij de kamer in en wilde
juist iets zeggen, toen Peter hem zenuw
achtig voorkwam:
„Wat heerlijk u hier te zien, oom Ben
jamin. Ge zijt vroeger, dan we dachten;
maar we zijn erg blij, niet Pam? Doch
wat bent u nat; u moet eerst droge klée-
ren aantrekken; anders zult ge kou vat
ten. Ik heb nog een oud pak en mijn
overjas hangt in onze slaapkamer. Ga
u eerst verkleeden, oom Ben; uw
gage zal wel aanstonds komen."
„Peters oud pak!” lachte Pamela. „Kan
u dat niet schelen? Lieve, goede oom Ben!"
Peter duwde den ouden heer vlug de
kamer uit en wierp de deur der slaapka
mer open. „Kom hier, oom Ben!"
Pamela hing het schilderij weer aan den
muur. Toen ging ze naar de kast en maakte
ze open. Ze was bijna leeg.
„Oom Ben zal willen eten," zuchtte ze
verdrietig.
Na enkele oogenblikken
bij haar.
„Wat moeten we in 's hemelsnaam be
ginnen? Hij zal aanstonds hier zijn; wat
zullen we hem zeggen?"
„De waarheid. In elk geval ziet hij het
toch zelf ook.”
Een harde klop op de straatdeur.
„Wat is dat?" vroeg Pamela verschrikt.
Peter lachte; het was een lach van wan
hoop. „De geldschieter,” zeide hij.
Ze zagen elkaar aan. Toen liep Pamela
langzaam naar de deur en deed open.
Een man van middelbaren leeftijd met
een actetasch onder den arm, stapte vlug
naar binnen. Hij nam beleefd zijn hoed af
en boog voor Pamela.
„Mevrouw Carr?" vroeg hij en
kamer in.
Peter, opgelucht dat het geen geldschie
ter waS, bezag hem nieuwsgierig.
„Is u de heer Peter Carr? Mag ik mij
aan u voorstellen als mijnheer Simpson
van mrs. Simpson en Sanderman, advoca
ten en procureurs? Heerlijk weer van
avond!”
Peter keek verbaasd: „Ik ik dacht dat
't regende.”
„Regende? Nonsens; 't is een
avond."
„Maar 't heeft toch geregend, niet?
aarzelde Pamela.
„Heelemaal niet," antwoorde de heer
Simpson verrast.
„Komt beiden naast mij
niet prachtig
rad voor de
oogen hebben gedraaid, opdat de oude
man 't geloof in ons zou behouden en in
't succes van ons huwelijk gelooven."
„Ik weet het niet,” zeide Pamela en ze
zuchtte diep.
.„Als de oude man de waarheid hoort,
zal zijn hart breken."
„Arme oom Benjamin, de liefste man,
die zooveel van ons houdt
„En van wien wij zooveel houden,
die
Peter zweeg. Er werd op de deur ge
klopt. Op hetzelfde moment viel een por
tret in een zware lijst van den muur.
„O, het portret van oom Benjamin,"
riep Pamela.
„Dat komt door den klop op de deur.
Een windje zou die dunne muren hier
doen neerstorten. Maar Pam, weet je,
wat die klop op de deur beteekent? Het
is de geldschieter, die om zijn geld komt.
Hij zal mijn chef waarschuwen, als ik
hem niet betaal."
„Laat hem hier komen; ik zal hem wel
tot andere gedachten brengen," zeide Pa
mela.
Peter lachte bitter,
hebben kunnen doen;
zag naar haar afgetobd gezichtje
heb je ook daarvan beroofd!"
Hij opende de deur. In de gang stond
een gezette oude heer.
„Oom Benjamin," riepen Peter en
Pamela.
je ouders hebt verlaten om een armen
kantoorklerk te trouwen, die niet sterk en
niet flink genoeg was en geen geluk had
om vooruit te komen in de wereld. En
ik soms denk ik ook, dat ik je haat;
zooals vanmorgen toen je me naar dien
brief van den geldschieter vroeg.”
„Peter!"
„Er is al beslag op mijn salaris gelegd
we hebben alles, wat we konden mis
sen, verkocht en de doktersrekening is
nog niet betaald. Wat zullen wij moeten
zeggen, als oom Benjamin terugkomt?
Binnen een week is de boot hier. Hoe kan
hij hier onze gast zijn? Hoe moeten wij
bekennen, dat al onze gelukkige brieven
leugens waren? Dat het
gaat en dat wij hem een
DE BEZOEKER.
riamela Carr stond bij de open deur
I van het slaapvertrek der kinderen.
„Nu niet meer praten en gauw
slapen gaan! Neen, je kunt nu geen
honger hebben, hoor. Wel te rusten."
Verdrietig keerde zij naar de huiskamer
terug en nam lusteloos met een bundel
verstelwerk op een stoel bij den haard
plaats.
„Kunnen zij geen honger hebben?"
fluisterde zij. „Arme kleuters; natuurlijk
hebben zij honger, even goed als ik zelf
en Peter als hij straks thuis komt.”
Wanhopig liet zij haar blik door de
kale kamer dwalen, die twee jaar geleden
zoo smaakvol gemeubileerd was.
„O, hoe moet dat eindigen?
te ze.
Een sleutel werd in de straatdeur ge
stoken en even later trad haar man de
kamer binnen: een magere, bleeke man
met gerafelde kleeren.
„Zoo Pam; heb heb je al gegeten?"
„Ja; je kwam zoo laat; ik heb maar
niet gewacht."
„Best hoor; ik heb in een restaurant
gesoupeerd. Heel lekker. De kinderen
slapen zeker al?"
Ze knikte, de oogen strak op haar ver
stelwerk gevestigd. Peter liep zenuwach
tig de kamer op en neer en wierp ter
sluiks een vluchtigen blik op zijn vrouw.
Tot hij er genoeg van had, op haar toe
trad en haar recht in de oogen keek.
„Pamela!”
„Peter."
„Je hebt niet gegeten!"
Ze lachte.
jij," zeide ze.
„Pam, dat kan zoo niet langer. Geen
eten! Vanmorgen een brief van den geld
schieter! Pam; ik kan het niet langer
aanzien; jij en de kinderen lijden gebrek.
En je zult me gaan haten; mij, voor wien
je je comfortable thuis tegen den wil van
i
naar de Markt
t
STRAATSCÈNE IN LISSABON. Vrouwen dragen de per boot aangevoerde visch
om ze daar te verkoopen.