LEZEREIfEN
Jonge
lezer;
Voor onze
EN
<441 ""M'
Hoe Fik zijn baas terugvond
10
-
p
voor
►A
met
- 14 -
even
je halen.
soms
wi
lie
zij
he
ta
P<
VI
zc
oi
zi
ze
ha
te
Wc
hij
bil
ga
va
al;
va
or
bl
E
v
n
v
h
a
h
n
n
o
d
g
Tt
hi
al
s<
zi
zi
b
maar Fik durfde niet te-
„Goed, hoor," zei Max, toen Bello alles had
verteld. „Ga jij maar een kluif halen. Ik zou
zelf wel gaan, maar de winkel van mijn baas is
al dicht en al het vleesch en zoo is in de ijs
kast geborgen. Ik kan dus nergens bij. Maar ik
zal wel op Fik passen. Ik heb nog nooit zoo'n
bangen hond gezien. Hij is zelfs bang voor mij.”
„Jij zou ook bang voor alles en iedereen zijn,
als je zoo n pak slaag hadt gehad als die arme
Fik," zei Bello. „Ik wou, dat ik een goed tehuis
voor hem kon vinden!"
„Ja, want hij kan toch niet onder die heg
blijven liggen en wij kunnen evenmin den heelen
nacht bij hem blijven zitten!”
Het was gemakkelijk genoeg voor Bello om
een kluif te vinden, want hij had er genoeg in
den tuin begraven, maar Fik had meer noodig
dan een kluif. Hij had een vriendelijk tehuis
noodig. En waar zou hij dat voor hem kunnen
vinden?
„Fik is zoo bang,” dacht hij bij zichzelf, „dat
hij niet eens dat eindje naar mijn huis durfde
loopen! Ik weet niet, wat ik doen moet. Ik ben
blij, dat ik Max bij hem heb gelaten om hem
te beschermen. Die zal dien leelijken man, die
Fik heeft gestolen, wel met zijn tanden op een
afstand- houden!”
Hij liep met twee kluifjes tusschen zijn tan
den op een drafje naar de plaats, waar Fik zich
had verscholen, tot hij, juist toen hij den hoek
wilde omslaan, Max zag aankomen.
„Hé!” riep Bello. „Ga terug, die kluifjes zijn
niet voor jou, maar voor Fik. Je zou toch op
hem passen?”
„Hij is weg," zei Max bedrukt.
„Weg? Hoe kan dat nou? En hij was te bang
om onder die heg uit te komen! Je wilt toch
niet zeggen, dat die nare man teruggekomen is
en hem heeft gevonden?” riep Bello, die bij de
gedachte er aan reeds begon te brommen.
Maar dat was het geval niet geweest, ver
telde Max. „Ik heb nog nooit zoo’n bangen
hond gezien," zei hij. „Als er maar iemand
voorbijkwam, dacht ik al, dat hij flauw zou
vallen van angst. En toen....”
„Wat toen?” wilde Bello weten.
„Wel, toen kwam er een man voorbij met een
paard en wagen. En nauwelijks zag Fik hem,
of hij sprong op en rende den wagen achter
na. Je hadt hem moeten zien loopen! Hij kon
vast veel harder loopen dan wij! Hij had den
wagen dan ook spoedig ingehaald, werd bijna
overreden want hij sprong tegen het paaid
op! en toenwel, het laatste wat ik van
hem zag was, dat hij het gezicht van den man
op den bok likte! Toen reden ze verder en ik
kon ze niet tegen houden. Ik geloof, Bello, dat
die hond gek was!"
Maar Fik was gek geweest van vreugde!
Bello glimlachte en begon toen te schateren.
„Ik wed, dat het zijn oude meester was,” riep
hij uit. „Ik wed, dat Fik hem heeft herkend. Hij
zal dan ook wel meer blij dan gek zijn geweest
en wij mogen daarom best een fuifje hebben,
omdat hij zijn baas heeft teruggevonden. Hier,
Max, op je gezondheid. Jij krijgt dit kluifje en
ik neem het andere.... We hoeven nu niet
langer voor Fik te zorgen! Dat zal zijn baas
voortaan wel weer doen!”
Bello had gelijk: Fik had tot zijn onuitspreke
lijke vreugde zijn baas weergevonden! En ge
lukkig dat hij was! Dat kun je wel begrijpen, hè?
„Dag,” zei Bello.
„Dag,” antwoordde de andere hond, die zich
onder een heg verscholen had en beefde als
een riet.
„Ik heb wel gezien, hoe je baas je heeft ge
slagen, hoor,” zei Bello en er klonk médelijden
in zijn stem. „Waar is hij nou? Ik bedoel je
baas?”
„Ik weet het niet,” antwoordde de andere
hond. „Hij is niet eens mijn baas. Hij heeft me
gestolen, toen ik er nog behoorlijk uitzag. En
kijk ik er nu eens uitzien! Ik ben niet meer
toonbaar!”
„Dat zou je baas niet zeggen! Je hebt een
mooie vacht!” vond Bello.
„Mijn baas zou me misschien niet eens meer
herkennen, ofschoon ik mij hem nog heel goed
herinner! Het was eén vreeselijk aardige man.
me altijd volop te eten en nou heb ik
maanden meer een behoorlijk maal ge-
HET ELFJE EN HAAR GEZELSCHAP. Dachten jullie, dat het elfje van deze teekening zoo
heelemaal in haar eentje zat? Nou maar, dan vergissen jullie je toch hoor! Verbind de cijfers
maar eens, die je op de teekening ziet, van I naar 2 gaand, van 2 naar 3, van 3 naar 4 enz.
Dan zullen jullie, denk ik, verrast opkijken van wat je te zien krijgt als je bij het laatste getal
bent aangekomen!
De zevenjarige Dick zat voor het eerst aan
een diner, waarbij gespeecht werd. Een der
heeren, die van zijn speechje niet veel had te
recht gebracht, zat vlak naast hem en van die
gelegenheid maakte Dick gebruik om hem te
vragen: „Mijnheer, wie heeft u wijsgemaakt,
dat u spreken kunt?”
Hij gaf
in geen
had.
„Waarom heeft die ander je gestolen?” vroeg
Bello.
„Om een belooning te krijgen als hij me te
rugbracht! Hij had gedacht, dat mijn baas wel
een advertentie in de courant zou zetten en toen
dit niet gebeurde, schold en sloeg hij me! O,
daar komt hij!" En de hond, die zijn baas kwijt
was, kroop weer onder de heg.
Belló vond het verschrikkelijk. Hij had zich
nog nooit hoeven te verbergen. Hij ging midden
op den weg staan, toen de man aankwam en
liet zijn tanden zien
„Fik!” riep de man,
voorschijn komen.
„Je blijft waar je bent, hoor Fik," fluisterde
Bello tegen hem. „Ik zal je wel helpen!"
De man riep nog een paar keer, maar toen hij
zag, dat Fik niet kwam, keerde hij zich woedend
om en ging heen.
„Is hij weg?" vroeg Fik, toen hij zag, dat
Bello hem een wenk gaf om tevoorschijn te
komen.
„Ja,” antwoordde deze. „Hij is woedend heen
gegaan, toen hij merkte, dat je niet tevoorschijn
wilde komen. Je hebt gelijk, hoor. Ik zal je wel
helpen.”
Maar eerlijk gezegd, wist Bel|o niet wat hij
doen moest, want Fik was zoo vrééselijk bang!
Zelfs toen de man, die hem gestolen had, reeds
lang bij den bocht van den weg verdwenen was,
stond hij nog als een juffershondje te trillen
op zijn pooten. Bello keek hem vol medelijden
aan. Fik moest stellig "Wat te eten hebben, dacht
hij. En hij moest even stellig ook een tehuis
hebben, maar Bello was bang, dat zijn baas zou
zeggen, dat hij geen plaats had voor twee
honden.
„Hoor eens,” zei hij tegen Fik, „ik zal
naar huis loopen en een kluifje voor
Wil je hier op mij wachten of loop je
mee7”
„Ik durf me niet te laten zien," antwoordde
Fik zenuwachtig. „Als die nare man weer terug
komt en me ziet, krijg ik vast weer slaag, om
dat ik daarnet niet heb durven komenMaar
ga jij alsjeblieft ook niet weg. Jij bent mijn
eenige vriend en.
Bello had nog nooit een hond gezien, die zóó
bang was en hij was blij, toen hij Max, den hond
van den slager, zag, die juist een eindje om
wandelde. Hij riep hem en de beide honden
spraken eenige oogenblikken fluisterend
elkaar.
t
I
l
s
5
r
f