E
p
0
R
T
R
E
5
T
U
D
4
(Foto: M. G. M.).
(Wordt vervolgd).
het was haar
nachtmerrie,
even
van
zijn kamer was ge-
eer dan aan het diner,
en onder hetzelfde stil
zwijgen als de koffiemaaltijd werd genoten.
Den volgenden dag bracht de post een brief
van Catlin, waarin deze mededeelde, dat hij
zijn terugkomst nog eenige dagen uitstelde en
dit was oorzaak, dat de gedrukte stemming als
bij tooverslag van den dokter werd afgenomen.
Ook Daisy begaf zich veel opgewekter dan de
laatste dagen het geval was geweest aan haar
huishoudelijke bezigheden.
Terwijl zij voor het raam stond van een der
den vorigen dag langs zijn
iedere gedachte hem
nietIk was
Hij zweeg, alsof hij zijn
voltooien. Er kwam een
gezicht, en weer streek hij, met datzelfde
3
mij nagekomen?” vroeg hij
van droef-
voor een van
i hierheen gewandeld en
en staarde hulpeloos
zich
dat de ander niet zoo slecht was,
haar vader hadden gedachtZe
Waarom? Ze wist het niet,
oogenblik onderzoekend
haar vrees was opeens weer van haar
er kwam even een glimlach
bleeke gezicht van den jonge-
te moeten verplegen toen hij hulpbehoevend
was, dan zijn gezelschap te moeten deelen nu
hij was hersteld. Ze wilde dan ook vlug naar
binnen gaan, maar terwijl ze reeds bijna in het
gat van de deur was, trof haar de uitdrukking
van zijn donkere, kinderlijke oogen en het was
alsof het gevoel van beklemming, dat zich eerst
van haar had meester gemaakt, zich opeens
ontspande. Ze bleef staan en mompelde: „Ik ben
blij, dat u weer zoover hersteld is...."
„Dank u,” antwoordde hij eenvoudig en het
was alsof zijn wangen een oogenblik door een
lichten blos werden gekleurd. Toen fronste hij
zijn voorhoofd, als deed hij moeite zich iets te
herinneren
Toen Daisy in de kamer kwam, zag ze, dat de
tafel voor de lunch was gedekt en wel voor drie
personen. „Eet hij bij ons aan tafel, vader?”
vroeg ze en de dokter verbaasde zich over den
zonderlingen klank in haar stem. Hij wist niet
of er blijdschap of teleurstelling in haar verba
zing was verborgen, en misschien had Daisy er
zelf geen antwoord op kunnen geven als hij het
haar had gevraagd.
„Natuurlijk, kind," antwoordde de dokter.
„Waar zou hij anders moeten eten? We kunnen
hem toch niet bij de bedienden zetten en als hij
alleen in zijn kamer moest blijven, zou hij mis
schien werkelijk malend worden. Ik geloof, dat
zijn geheugen ernstiger heeft geleden dan het
zich eerst liet aanzien,, al zal het geen geval van
blijvenden aard zijn.
De laatste woorden van haar vader gaven
Daisy bijna een gevoel van vreugde. Zou zijn
geheugenverlies misschien de reden zijn, dat de
vreemdeling nergens over sprak? Wist hij zelf
misschien nog niet eens, wat er precies met hem
gebeurd was? Als dat zoo was, kon nog best
vandaag of morgen blijken, dat Bergson
had vergist, en
als hij en
hoopte het maar..-.
maar terwijl ze er over dacht, schoot weer de
naam Catlin door haar denken, en
opeens, alsof de vreemdeling de
die deze naam bij haar opriep, op den achter
grond drong.
De dokter was zwijgend met zijn rug naar
haar toe voor 't raam gaan staan. Klaarblijkelijk
sprak hij liefst zoo min mogelijk over hun gast.
Misschien wel, omdat hij begreep, er eigenlijk
niet goed aan te doen, hem in hun dagelijksch
leven op te nemen. Wat Wist hij van hem en
wat van de beweegreden, die hem tot zijn ver
foeilijke daad had gebracht? Niets, absoluut
niets! Dat hij gekleed was en sprak als een heer,
dat hij getracht had zich van het leven te be
nemen dat was alles, wat hij van hem wist en
hij begreep, dat deze feiten hem nu juist niet
tot geschikt gezelschap voor zijn dochter maak
ten. Maar hij zag geen uitweg in deze moeilijk
heid en zooals zijn gewoonte was, legde hij zich
bij de omstandigheden neer, zonder te trach
ten, ze te veranderen.
De maaltijd werd bijna stilzwijgend genoten;
de vreemdeling staarde afwezig voor zich uit
en Daisy en haar vader, die ieder te zeer van
eigen, geheel verschillende gedachten waren
vervuld, spraken slechts af en toe een enkel
woord met elkaar. Het meisje was dan ook
blij, toen ze een excuus vond om zich terug te
trekken op haar kamer.
Toen ze weer beneden kwam, merkte zij, dat
hun gast eveneens naar
gaan en ze zag hem niet
dat op dezelfde wijze
zaamde haar schreden,
merken, dat ze
bij hefti was
zijn arm.
„Wat doet u?” vroeg ze, gehoorgevend aan
een opwelling van nieuwe vrees, nu ze zijn
oogen zag, waarin een onuitsprekelijke droef
heid te lezen stond.
Hij wendde zich verschrikt om het leek
wel alsof hij haar niet had hooren naderen
en keek haar verbaasd aan.
,Wat ik doe?” vroeg hij. „Ik.... ik weet het
hierheen gewandeld en
gedachten niet kon
pijnlijke trek op zijn
ver
moeide gebaar van
voorhoofd als kostte
groote inspanning.
Daisy keek hem een
aan
afgegleden en
op het mat en
man.
„Waarom is u
toen, en het was alsof de blik
heid in zijn oogen plaats maakte
dankbaarheid. „Ik was
enHij zweeg wederom
voor zich uit.
Daisy kreeg medelijden met hem zijn
oogen hadden zooiets goedigs, zooiets kinder-
lijk-aanhankelijks en ze wist opeens heel
zeker, dat hij werkelijk zonder eenige bedoeling
naar het meer was gegaan en ze schaamde zich
bijna over het afschuwelijke vermoeden, dat bij
haar was opgekomen. En meer dan ooit was
ze er van overtuigd, dat Bergson en haar vader
zich vergisten en dat de man naast haar niet
de afschuwelijke daad had gepleegd, die zij hem
toeschreven.
Ze legde heur hand weer op zijn arm. „Kom,”
zei ze, „laten we naar huis gaan. U kunt beter
op de bank voor de deur gaan zitten. Loopen
of staan vermoeit u nog te veel."
Er verscheen een vage glimlach om zijn lippen
en zonder een woord te zeggen, volgde hij haar
als een kind. Zwijgend wandelden ze naar huis.
bovenkamers, zag zij den vreemdeling, die
toen zij naar boven was gegaan, op de bank
voor hun huis had gezeten, het pad door de
hei opgaan, dat naar het meer leidde, hetwelk
op eenigen afstand lag, onder de zoogenaamde
„Drie Boomen”, die zij in de verte uit het raam
zien kon. Ze volgde hem peinzend met haar
blikken en toen, opeens, overviel haar een
akelig vermoeden en een golf van angst steeg
in haar op. Hij mocht nog niet alleen gelaten
worden.... Als hij weer eens.... Ze gunde
zich geen tijd om na te denken, zich af te
vragen of hetgeen ze doen ging, wel verstandig
was. Ze rende naar beneden, naar buiten. Daar
gekomen, zag ze hem niet meer. Maar ze wist
welken weg hij was gegaan, en ze snelde het
pad af, dat naar het meer leidde. Bij een bocht
werd ze hem gewaar. Hij stond met zijn rug
naar haar toe en staarde klaarblijkelijk onaf
gebroken in het donkere waterZe verlang-
om hem niet te laten
hard geloopen had en toen ze
gekomen, legde ze heur hand op