kTI
X
i
ver-
STADSSCHOON TE VENETIË. De brug rechts op den voorgrond leidt over een der vele
hij,
glim-
u
bij
het
ze.
te
fa-
moe? Neen? Laten
dan wandelen
den
hij niet
mij getwijfeld? Je hadt
me! Liefde is tot alles
plan
er
om-
I
huis, zooals ik
de partij bij de Whitting-
van mij?”
aan. Met
kus
ze het
kennis
denken
gewend is
Juan-les-Pins of
van thee-
zou öf een
Hij greep haar hand en trok haar in de scha
duw van een boom. „Het is omdat jij het bent,"
zei hij. „Omdat ik van je houd en geloof, dat
er niemand anders ter wereld is, waar ik zoo
veel van kan houden
Ze keek hem aan en hun blikken ontmoetten
elkaar lang en innig....
„Celia.... Celia.... houd je ook
Ze knikte. Hij trok haar tegen zich
gesloten ‘oogen gaven zij elkaar een
„Arme lieveling! mompelde hij. „En ik heb
nooit geweten, nooit durven denken, dat die.
dat die zwarte wolk je leven had verduisterd..”
„Een zwarte wolk!” riep Celia lachend uit,
terwijl ze haar armen om zijn hals sloeg. „Ik
kan niet eens naar die wolk kijken, omdat haar
randen zoo schitteren!"
cuus bij de hand gehad om te kunnen
dwijnen!
Zou John Venning óók een excuus verzinnen
om te verdwijnen? Ze kon het niet gelooven.
Maar het nieuws moest hem natuurlijk wel een
schok geven. Het zou onlogisch zijn, indien dit
niet zoo was. Een meisje-van-kantoor, dat hard
moest werken voor wat luttele guldens, zat
naast hem in plaats van de millionnairsdochter
waarvoor hij haar hield! En de John van nu,
was anders dan de John van drie jaar geleden.
Misschien dat de promotie, die hij in Assam had
gemaakt, daar de oorzaak van was. Vroeger
had hij er nooit op gezinspeeld, dat hij over
haar dacht. Ze zette dezen gedachtengang niet
voort. Ze moest er opeens aan denken, hoe ze
zelf drie jaar geleden was geweestZe her
innerde zich de partij bij de Whittinghams nog
'heel goed. Ze had zich- op dien avond zelfs een
paar keer afgevraagd, waarom hij haar nooit
gevraagd, nooit zelfs ergens op gezinspeel4 had.
\Velnu, hij had het niet gedaan. Toen zij des
avonds laat was thuisgekomen, was zij voor den
haard op haar kamer gaan zitten en had ze,
als slot van haar droomerijen tegen zichzelf ge
zegd: „Sentimenteele, kleine gekkin! Ouwer-
wetsche idioot! Hij is niet meer dan een vriend."
Toen was hij weggegaan. Voor het eerst in
zestien jaar waren haar oogen vochtig geweest.
Ze was er echter over heen gekomen, zij het
ook met moeite. Maar nu kwam de-herinnering
aan dat alles weer terug. Hij zat naast haar. De
zon scheen. Neen, ze zou het hem niet ver
tellen! Dit was een gestolen bladzijde uit het
levensboek uit een^ sprookjesboek! Indien hij
aan het eind van dezen gestolen dag ergens op
mocht zinspelen, zou ze hem de waarheid ver
tellen, eerlijk, openhartig.
De autobus snelde voort. Dorpjes, kerken, ver
laten boerderijen schenen langs hen heen te
glijden.... Plotseling kwam er een gedachte
bij Celia op. Wist John misschien alles reeds?
Wachtte hij misschien tot zij het onderwerp zou
aanroeren, verbaasde hij zich misschien reeds,
omdat zij het niet deed? Ze besloot hem te
polsen.
„Ik heb nooit meer iets van u gehoord, na
dat u bent teruggegaan," merkte zij op. „Ik
dacht, dat Lucy Lushington een nicht van u
was. Ik heb haar af en toe nog wel ontmoet,
maar ze scheen ook niet veel van u te hooren."
„Het is inderdaad een nicht van me, maar ik
ken haar nauwelijks. Ik heb van u echter nooit
iets gehoord. Mijn weinige vrienden verkeeren
niet in uw uitgelezen kringen.”
„Waarom is u zoo cynisch?"
„Ik ben niet cynisch alleen jaloersch.”
Dus hij wist het niet. En zij zou het hem
niet vertellen althans mi nog niet!
Toen ze Worthing hadden bereikt, scheidden
ze; hij om naar zijn „familielid" te gaan, zij om
haar mythische vriendin te gaan bezoeken.
Om vier uur ontmoetten ze elkaar weer bij
de pier. Samen wandelden ze naar den autobus
en legden het eerste deel van den rit bijna
zwijgend af. Klaarblijkelijk was hij niet van
iets te zeggen, dacht Celia. Ze behoefde
dus geen gewetensbezwaar van te maken,
dat ze hem haar toestand niet onthulde.
„Duurt uw verlof lang?" vroeg ze op een ge
geven oogenblik.
„Drie maanden, als ik de heen- en terugreis
niet meereken,” antwoordde hij. „Maar ik ga
morgen naar Schotland.”
„O!”
„Ja, vervolgde hij onverschillig. „En daar
blijf ik tot aan het einde van i
Celia zweeg even. Toen zei ze, omdat
milieleden heeft?”
ij zijn arm."
keek haar aan, één en al verbazing. Vlug
ze hem hetgeen er was gebeurd.
i we in West Kensington?" riep
hij uit. „Ach, met den underground natuurlijk!
Bent u moe? Neen? Laten we dan wandelen
tot....”
„Maar het is niet noodig, dat u....”
„U hadt het me eerder moeten vertellen,” viel
hij haar in de rede. „Ja, heusch. Het is nu een
verspilde dag. Een héél kostbare dag, gewoon
weg verspild! Maar het eind kan nog veel goed
7
maken.”
Celia keek hem vragend aan, maar zweeg, en
hij vervolgde: „Drie jaar geleden ben ik ernstig
met mèzelf te rade gegaan. Ik heb heel wat
narigheid gezien huwelijks-narigheid bedoel
ik. De meeste meisjes weten niet, hoe mannen
in mijn omstandigheden moeten leven. Ze den
ken alleen maar aan al den onzin, dien ze in
goedkoope romans lezen over het schitterende
OostenIn werkelijkheid vinden ze het ver
velend, saai en heet als ze er mee kennis ma
ken. Een man, die er over zou denken een
meisje, dat in luxe is opgevoed en
cm als het hier warm is naar J™..
Nizza te gaan, te vragen zijn leven
planter in Assam te willen deelen,
schurk öf een lafaard zijn
„U slaat de vrouwen niet hoog aan," merkte
Celia op.
„Ik verlang geen wonderen, dat is alles," ant
woordde hij. „Ze zou zoo lief en zoo goed kun
nen zijn als maar denkbaar is, maar hoe zou ze
óóit kunnen voorkomen, dat ze dacht aan het
geen ze moest missen? Ze zou altijd bezig zijn
vergelijkingen te maken. Maar een.eh
een arm meisje! Dat is wat anders! Denkt u,
dat een arm meisje zich er in zou kunnen schik
ken om de vrouw te zijn van een thee-planter
in Assam? Indien een man haar vertelde, dat hij
van haar hield, hoe de gedachte aan haar hem
drie jaar lang had achtervolgd en zijn leven
totaal had veranderd, zou ze het dan kunnen,
Celia? Wat denk je?"
„Waarom zou hij haar dit niet eerder, drie
jaar geleden, hebben gezegd?"
„Dat heb ik je verklaard. Nooitnooit toen
je rijk was!"
„Dus dan heb je aan
geen hoogen dunk van
in staat....”
„Je was pas negentien! Een kind nog bijna!
Ik zou een pak slaag hebben verdiend En in
ieder geval.... toen was je rijk, terwijl ik..”
„Toén.. En nu is het alleen.... alleen om
dat ik niets bezit?"
Hij greep haar hand
kanalen, die de stad doorsnijden. Vóór de brug ziet men nog een gedeelte van een gondel.
Indien ik u een eindweegs vergezellen mag, zal
ik u zeggen waarom.”
„Een geheim!” zei ze luchtig.
„Een bekentenis," antwoordde
lachend.
„Vertelt u alstublieft,” verzocht ze, nadat ze
eenige oogenblikken zwijgend naast elkaar ge-
loopen hadden.
„Het was niet de arm van het toeval," zei hij,
„die mij naast u heeft gevoerd op dien auto
bus. Ik zag u staan op het plein en ik ben u
gevolgd. Ik vroeg mezelf af of u mij zoudt her
kennen als u me terug zoudt zien. Daarom ben
ik ook naar Worthing gegaan. Keek ik erg ver
last, toen u me aankeek en me een stortbad
wilde geven voor mijn onbeschaamdheid om
aan te spreken?"
„Comediant!" riep Celia lachend uit.
„Erger!" antwoordde hij.
„En het.... familielid te Worthing....?’
„Ik vrees, dat die niet bestaat! Het spijt me
maar ik betreur het nu, u zoo bedrogen te
hebben! U heeft me zoo onvoorwaardelijk ge
loofd! Ik ben blij, dat mijn reis naar Schotland
ten minste werkelijkheid is, ofschoon ik iedere
minuut er van betreuren zal...."
„Waarom? Ik begrijp u niet."
„Dat is maar goed ook!"
Ze wandelden samen verder, tot Celia plot
seling bleef staan en hem haar hand ten af
scheid reikte. „Goedenavond, mijnheer Ven
ning!"
Hij schudde zijn hoofd. „Ik zal een echte
ouwerwetsche cavalier zijn," zei hij, „en u veilig
tot aan de deur van uw ouderlijk huis brengen.
Wees niet bang, dat ik zal trachten binnen te
dringen! Verre van dat! Niemand en niets zou
mij kunnen bewegen een voet over den drem
pel te zetten! Maar ik wil u voor het laatst zien
op de stoep van uw huis, zooals ik u heb ge
zien dien avond na d 7 L!j
hams.
„Het spijt me, maar dat kan niet.”
„Waarom niet? Is het te veel verlangd?"
Ze knikte. Er was een droevige blik in haar
oogen. Ze moest hem nu de waarheid vertellen,
dacht ze. „We zijn verhuisd," antwoordde
„We wonen in.... West Kensington."
„West Kensington? Waar iedereen arme
I 1 I 1CaO’’
Wij zijn
Hij t.
vertelde
„Hoe komen
mijn verlof."
t ze toch
iets zeggen wilde: „Het lijkt wel, alsof de rit
nu veel langer duurt dan vanmorgen.
,4a,” antwoordde hij, „en het wordt reeds
kil ook."
Ze zwegen. Het begon reeds schemerig
worden.
„Hoe gaat u naar Eton Square?” vroeg hij,
toen ze den autobus hadden verlaten en ze op
het trottoir stonden. „Neemt u een taxi?”
Eton Square! Daar had ze vroeger gewoond!
„Het is zulk heerlijk weer," antwoordde ze.
„Ik zal liever loopen!”
„Dan loop ik ook, als u het goed vindt.
„Doet u het maar liever niet, antwoordde ze
glimlachend. „Goeden avond. Misschien dat we
elkaar door een of ander toeval wederom op
dezelfde zonderlinge wijze ontmoeten als van
daag."
„Neen," antwoordde hij. „Dat is onmogelijk!