EEN (KARTUIZER?) HANDSCHRIFT VERWORVEN
36
VERZAMELINGEN
W. Dirksen
Onlangs werd de handschriftenverzameling van
het Genootschap verrijkt met een handschrift dat
zowel door inhoud als door vorm en levensloop
interessant is. Het werd geschonken door mw drs
C.H. Borghouts-Biersteker te Kapelleechtgenote
van de in 1990 overleden subconservator Fos
siele hotten van ons Genootschapde heer drs J.L.
Borg bonts. De heer en mevrouw Borghouts
waren indertijd reeds van mening, dat het
handschrift in Zeeland behoorde te blijven.
Hierna volgt een voorlipoge mededeling over het
handschrift waarvan aard, datering en levens
loop nog nader onderzoek, vereisen.
Het handschrift is een laat-middeleeuws 'poc
ketboekje' van 11,3 bij 7,7 cm. Het telt 38 be
schreven perkamenten bladen en is gebonden
in een perkamenten omslagje waarop aan de
buiten-voorzijde geschreven staat: 'handrick ge-
retsen van ghinck heeft dit gescreven'. Het
handschrift bevat geen algemene titel of ver
melding van een auteur. Naar de schrijfwijze te
oordelen dateert het vermoedelijk uit de
tweede helft van de 15de eeuw.
De tekst van het handschrift bestaat uit twee
Latijnse 'invectiones', aan Christus in de mond
gelegde openbare berispingen van geestelijken
die hun plichten verwaarlozen. De eerste invec-
tio begint met een initiaal in blauw temidden
van een rood ornament en heeft als opschrift:
'Invectio Christi in religiosum negligentem' (be
risping van Christus gericht tot de nalatige gees
telijke). De beginwoorden zijn: 'Te alloquor, o
religiose, ego dominus deus tuus qui elegi te ex
mille milibus' (Tot u, geestelijke, spreek ik, uwe
Here God, die u uit duizend volgelingen/vazal
len heb uitverkoren). Onmiddellijk na de eerste
invectio volgt de tweede welke in het bijzonder
tot monniken gericht is: 'secunda invectio
Christi in negligentum monachum' (tweede be
risping van Christus, gericht tot de nalatige
monnik).
(fnctf fpe
2 »»vV Or fiQuJbrmü
fturpftuë
etlOW^lf- fTui M
- «uöw «i mtSfetoitrt «tfhotf <a
tyrw8 giutti «qconrtw.
AbMtfiffüi ,Vl««floHet tvun|$m*Hê
tmifnno tjiubNstfftrtu sjfV
(Milt Vêwï aimtpa" fiw«fT{J
(ITet-tollat mirt fitA*
n4 cflU: <tf oimetfoi-fïtfrw
<fw <f«*C tVnèvtA (C/tKtt»**1 fik Vt
ttanCfSf»(«WLcf tVfpctxtu T<5ttU
fvowpCfïuJet, yja folUf tvWfuix
qui fa ftjf. -aépte. «Ktthffra0®} «cr^
<f- sczftpï fhttjimRvjko nSc tfyw *r4u
-itl-(pé <ff Aifi
«itqjt» OWf -dufxofüe fï" ton
-tra VwEu «ofoöxenC fiat". f3Lrl<tpj «e
fkv-h r-cuC iaKÊit2? quia fi tj&it ar
1 V-. f,
r»e«s>i5tt (iqiKH fiw vkiw wca.g*'
r-apiu «jW'-et ram W cff fuu6 "P»r
psscjl-cr^acojrkf^il tixdnarscftat^
fmc «A votutatc -|ra qrïUhlm km-'
if wraafibi futqtugfuqr ftnj,fw ff
jriovtf tufju
attvüe. <fft«rhoVn4«uaa "fetviefa «t
«fifi(l."5>c -qua fafR (u.- rcfatu
xmh twtiUif xrKiWuti vaptuf" itUH)
«ff <fui fftfnP faCtfó? vtoCcttha (nfs
H«e. f«tjïo6 et tötHgtaw taf
«tip ftijHtifi» .i«<ïS>mafa& offert) «r
inotu a»u«n vegkuteftflt nvrtf' iHRiS1
qut3iv^5c fSt cf «5nê o«et
qtuê«vMtaria ^cfrÊenf. 3«tf
HVotarRV wicma «ótu£ uiatfWe
4f tiK>«aifj3<ft.\)i«fottaW^H5efr
ttiup fuupcuö - homi fit# nt
ptttuO <Jui Katarafui "5\rtVi fut-ct" Of
jK>vt.(®sfbefc fïftfftu ïttwWuit" Jmtot
mt-faot- «nt Kuta. (t tea? rpxiu reCitpe
fi -atfiferc auxf -a» ^cü -mfi' ^«caf (Sp»n