Duiding van de Ramp
Je zou kunnen zeggen dat de bovengenoemde
effecten van de Ramp over het algemeen een
samenbindend effect hadden op de bevolking.
Daarentegen bracht de duiding van de Ramp -
dus de beantwoording van de waarom-vraag -
veeleer scheiding teweeg. Mensen met nogal
verschillende Gods- en wereldbeelden leefden
immers naast elkaar en tolereerden elkaaT
traditioneel in meerdere of mindere mate, meestal
zonder dat er van directe communicatie over
de verschillen in voorstellingswereld sprake was.
Door de interpretatie van de Ramp - een onder
werp waarover blijkbaar vrijelijk gepraat en
uiteraard ook gepubliceerd werd - kwamen deze
verschillen na de fase van de directe nood
onbarmhartig aan het licht. Soms werden Gods-
en wereldbeelden aan het wankelen gebracht,
maar wat veel meer gebeurde was dat de diverse
visies des te onverzoenlijker tegenover elkaar
kwamen te staan.
Een voorbeeld van de confrontatie tussen het
orthodoxe christelijke en het vrijzinnig-christelijke
Gods- en wereldbeeld vinden we in de discussie
op 6 maart 1953 binnen de gelederen van
de hervormde kerkenraad van het niet-getroffen
Renesse. De predikant, de orthodoxe F.A. van
Liere, had in zijn preek op 8 februari de Ramp
voorgesteld 'als een teken van de grenzen, door
God aan het zondige leven van de mens gesteld.
Als zodanig valt het onder de categorie 'oordeel',
echter niet onder de categorie 'straf.' Net als
elk lijden - maar dan in een intensere vorm -
verwees de Ramp naar de sterfelijkheid van de
mens en dus naar zijn behoefte aan een verlosser,
Gods Zoon Jezus Christus. Twee vrijzinnige
kerkenraadsleden daarentegen zagen in de Ramp
'niets dan een zuiver natuurgebeuren en een
toevallige samenloop van omstandigheden'.
Ze dachten dat Van Lieres preek het vrijzinnige
deel van de gemeente niet bevallen zou zijn.10
De orthodoxe opvatting was ook de socioloog
Haverda bekend. Ze werd door hem beschreven
als 'een compromis tussen het besef van eigen
menselijke tekortkomingen en het geloof in de
mysterie en oppermacht van God.' Het onheil had
in deze visie ergens zijn oorsprong bij God en
'daarom is de ellende voor hen ook gemakkelijker
te dragen'. De Ramp was een 'bewijs van Gods
aanwezigheid'. Dit standpunt domineerde ook,
aldus J. Ossewaarde, in de naderhand geschreven
romans over de februariramp. God heeft het
beste voor met Zijn mensen en dat blijkt wanneer
de overlevenden de draad van hun leven weer
oppakken met een verdiept geloofsleven. Daarbij
konden ze zich overigens wel afvragen of God
dan met de slachtoffers iets anders voor had
gehad dan met henzelf - de één stelde deze
vraag, de ander niet."
Deze orthodoxe christelijke opvatting kon dus botsen
met de vrijzinnig-christelijke visie op de Ramp,
maar in het Zeeuwse rampgebied vinden we -
behalve in de kerkenraadsnotulen uit Renesse -
weinig schriftelijke weergaven van zulke directe
confrontaties. Beide interpretaties botsten wel
veelvuldig met de derde, de streng orthodoxe
opvatting die met name werd aangetroffen onder
de oud-gereformeerden en de leden van de
Gereformeerde Gemeenten in het rampgebied.
In deze derde opvatting was de Ramp door God
gezonden als een straf op 's mensen zonden.
Enerzijds vloeide deze visie logisch voort uit de
letterlijke interpretatie van het calvinistische
begrip 'Gods almacht', anderzijds leek zij de
onontkoombare uitkomst van de talloze aanzeg
gingen van onheil over Nederland die al vele
tientallen jaren door streng orthodoxe predi
kanten op min of meer profetische wijze over de
zonden van de bevolking waren uitgesproken.
A. de Redelijkheid, godsdienstonderwijzer in het
door de Ramp getroffen Ouderkerk aan de IJssel
in Zuid-Holland, haalde zelfs een achttiende-
eeuwse profetie aan 'dat de schepen over
Nederland zouden varen' - dat woord was
op 1 februari 1953 in vervulling gegaan. De
Redelijkheid betoogde dat er 'nationale zonden'
waren, die ook natiebreed bestraft moesten
worden. De belangrijkste zonde was dat in veel
kerken de gereformeerde belijdenisgeschriften
niet langer functioneerden. Maar ook het ver
plicht afmaken van gezond vee naar aanleiding
van de toenmalige mond- en klauwzeercrisis
zag de hervormde godsdienstonderwijzer als een
groot kwaad. De visie van de oud-gereformeerde
voorganger J.W. Slager uit Stavenisse, die gold
als een van de meer radicale visies in het
Zeeuwse rampgebied, kwam overeen met die
van De Redelijkheid. Maar anders dan zijn collega
uit Ouderkerk - waar maar twee slachtoffers
waren gevallen - liet Slager geen profetische
boetepreek verspreiden. De preek die hij hield
bij de herbegrafenis van de slachtoffers te
Stavenisse, herinnerde in de nadruk die gelegd
werd op de wijsheid en soevereiniteit Gods, aan
de 'gewone' orthodoxe opvatting over de Ramp.
Geloofsbeleving in het rampgebied van 1 953 13