0,0033 per jaar, wat dus wil zeggen datje
gemiddeld driemaal per duizend jaar zo'n vloed
mag verwachten.
Nu was het tot 1953 algemeen gebruikelijk om de
dijkhoogte te baseren op die bekende hoogste
waargenomen waterstand uit het verleden of op
een - in onze ogen tamelijk lage - toetsings
waterstand.2 Bij dat peil werd dan, afhankelijk
van de te verwachten golfaanval, nog een
waakhoogte opgeteld van tenminste één meter.
En aan de lijzijde van de Zeeuwse eilanden,
dus in de luwte van noordwesterstormen was die
waakhoogte dan ook doorgaans niet meer dan
één meter, omdat daar geen grote golfaanval
werd verwacht. Daarnaast hadden zettingen van
het dijklichaam in combinatie met achterstallig
onderhoud alsmede niet gesloten coupures bij
haventjes tot gevolg dat bij die hoge stormvloed
stand plaatselijk nog maar enkele decimeters
of zelfs minder aan waakhoogte ter beschikking
was voor golfaanval en golfoverslag over de,
doorgaans onverdedigde, kruin van de dijk.
Door golfaanval en wateroverslag over de kruin
drong bij de stormvloed in 1953 water door in
scheuren in het dijklichaam en bezweken er
vervolgens stukken binnenbeloop. Dat laatste
werd mede veroorzaakt door het steile binnen-
talud bij veel van deze dijken.3
Dijkdoorbraken en overstromingen
ln de dagen volgend op die rampzalige zondag
kon men de balans opmaken: van de eerder
genoemde 1000 kilometer aan dijken was
200 kilometer licht tot zeer zwaar beschadigd,
er waren zo'n vijfhonderd doorbraken ontstaan
en circa negentig stroomgaten.
Bij de beschadigingen aan de dijken ging het
vooral om beschadiging van het binnenbeloop.
Op zichzelf leidt dat natuurlijk niet tot over
stroming, mits er plaatselijk maar geen doorbraak
of stroomgat ontstaat. Men spreekt van een
doorbraak als er een doorbraak van het dijk
lichaam heeft plaatsgehad vanaf de kruin tot op
het peil van gemiddeld laagwater of hoger.
Dat wil dus zeggen dat er bij elk tij water in en
uit de polder stroomt, maar dat er ook een
aantal uren is dat de bres 'droog' staat. Het is
dan zaak snel te handelen, voordat de bres zich
in de loop van de tijd ontwikkelt tot een stroom
gat. Van die doorbraken waren er in Zeeland
ruim honderd met een totale lengte van bijna
achttien kilometer.4
Men spreekt van een stroomgat als plaatselijk het
volledige dijkprofiel tot op het oorspronkelijke
maaiveld is weggeslagen en de doorbraak zich tot
onder het maaiveld en buitendijks heeft voort
gezet.5 ln zo'n stroomgat staat dus altijd water
en het kan zelfs bij laagwater nog behoorlijk
diep zijn met grote stroomsnelheden. Van die
gevaarlijke stroomgaten waren er in Zeeland zo'n
veertig stuks, waarvan alleen al vijfentwintig op
Schouwen-Duiveland.
Voordat wij ons nu concentreren op het dijkherstel
eerst wat cijfers over de overstromingen, ln het
gehele zuidwestelijke rampgebied werd op
1 februari 150.572 hectare geïnundeerd (waarvan
15.740 hectare slechts drassig werd). Twee
maanden later was 75°/o van de geïnundeerde
gronden al drooggevallen. Op de bijgevoegde
kaart (Figuur 1) kan men zien hoe de toestand
in Zeeland was. Op 1 juli 1953 was daar nog
15.285 hectare geïnundeerd (13.885 hectare op
Schouwen-Duiveland, 1400 hectare op Zuid-
Beveland) en dat was natuurlijk te wijten aan de
nog niet gesloten grote stroomgaten bij
Schelphoek, Ouwerkerk en Kruiningen.
Snelle actie voorkwam erger
Het is verleidelijk om nu direct over te gaan op
de methoden waarmee deze stroomgaten werden
gesloten. Maar dat zou niet eerlijk zijn tegenover
al die harde werkers die, onmiddellijk na de
Ramp, ervoor gezorgd hebben dat vele dijkdoor
braken werden gedicht zonder tussenkomst van
groot materieel en met inzet van alle lokaal
beschikbare mankracht. Het Verslag over de
Stormvloed 1953 (Rijkswaterstaat, 1961):
'Bij de uitvoering van de herstel werken, die
onmiddellijk na de ramp ter hand werden geno
men, veelal in aansluiting met de maatregelen,
die werden getroffen om te trachten calamiteiten
te voorkomen, bleek - evenals bij het herstel na
de oorlog - van hoe grote waarde de sterke
decentralisatie van het waterstaatsbeheer en de
daarmee verband houdende instelling van het
waterstaatspersoneel geacht moet worden.
Zonder een opdracht af te wachten toog het
personeel van de betrokken dijkbeheerders,
dat gewend was zelf initiatieven te nemen en
verantwoordelijkheid te dragen, aan het werk,
waardoor in vele gevallen uitbreiding van de
beschadiging van de waterkering en vergroting
van de rampschade werd voorkomen.'
2
Dijkdoorbraak en -herstel