berging en gemakkelijk erodeerbare ondergrond
ontwikkelden stroomgat en geulenstelsel zich erg
snel en men moest dan ook besluiten tot een
gemengde geulen-maaiveldsluiting. De ontwikke
ling van de geulen ging namelijk zo hard dat
zij door het geplande tracé van de inlaagdijk
met maaiveldsluiting heen braken. Omdat de
uiteindelijke sluiting in een korte tijd zou moeten
worden uitgevoerd, waren - naast een lange
periode van voorbereiding - veel materieel en
mankracht vereist. Ook moesten eerst werkter
reinen worden opgespoten. Hiermee begon men
op 23 februari. De geplande inlaagdijk had een
totale lengte van ruim vier kilometer. Van medio
april tot medio juli werden drie dijkvakken in dit
tracé opgespoten met een totale lengte van
bijna 1600 meter. Ook toen al had men last van
geulen die door het tracé dreigden te breken.
De bezinkingen over het maaiveld en door de
geulen werden aangebracht tussen 23 april en
half augustus. Vooral het bezinken van de twee
geulen, Gemene Geul en Klompe Geul, vergde
veel improvisatie ten gevolge van ontgrondingen
en oevervallen. In deze geulen werden drempels
van stortsteen aangebracht op respectievelijk
tien meter en zes meter beneden nap. Achtereen
volgens werden daarna de Gemene Geul, de
Klompe Geul, het westelijk maaiveld en het
oostelijk maaiveld afgesloten met caissons. Na de
blokkering van de genoemde geulen op 18 en
21 augustus werden de nog resterende maai
veldsluitingen over een totale lengte van circa
1400 meter in zes dagen voltooid. Op 6 novem
ber 1953 werd bij Ouwerkerk het laatste grote
stroomgat gesloten, ruim tien maanden na de
Ramp en nog juist voor de najaarsstormen.
Na Ramp en herstel
In het voorgaande beschreven wij het herstel
van de dijken na de Ramp, maar dat herstel was
natuurlijk niet voldoende: er moest meer
gebeuren om ook in de toekomst, dus na 1953,
nieuwe dijkdoorbraken te voorkomen. Reeds op
18 februari 1953 werd het besluit genomen
tot de instelling van een Deltacommissie die
voortvarend aan de slag ging. Op basis van de
eerdergenoemde 'eilandenplannen' kon men al
snel concluderen dat een (bijna) volledige
afsluiting van de zeegaten in Zuidwest-Nederland
de meest logische en veilige oplossing zou zijn.
Dat in een later stadium is gekozen voor een
afsluiting van de Oosterschelde door middel van
een stormvloedkering, doet aan die conclusie
niets af: tijdens storm is de Oosterschelde immers
afgesloten van de Noordzee.
De uitvoering van het Deltaplan, zoals het stelsel
van afsluitingen en secundaire dammen al snel
werd genoemd, was een zeer grote uitdaging
voor de Nederlandse waterbouwkunde. De
schaalvergroting bij de afsluitingen was ten
opzichte van de eerdere sluitingen voor en na de
Ramp enorm. Tot 1953 was de waterbouwkunde
in Nederland nog voor een groot deel een
ambachtelijk vak. Om het Deltaplan te kunnen
uitvoeren, moest men echter, meer nog dan voor
heen, het systeem van de getijdenwateren leren
begrijpen uit waterloopkundig, morfologisch en -
naar men spoedig begreep - ook uit ecologisch
oogpunt. Daarnaast vroeg de uitvoering van
de gedurfde plannen om nieuwe werkmethoden,
toepassing van nieuwe materialen, speciaal
gebouwd groot materieel en veel, heel veel
onderzoek.6 Dit alles heeft er toe geleid dat nu,
aan het begin van de eenentwintigste eeuw,
de Nederlandse waterbouwkunde in de wereld
aan de top staat. Bijna in alle grote waterbouw
kundige werken in de wereld die in de laatste
decennia zijn ontworpen en uitgevoerd of nog in
uitvoering zijn, speelden of spelen Nederlandse
waterbouwkundigen een rol als adviseurs en/of
aannemers.7 Maar de kernvraag blijft natuurlijk:
is het nu veiliger om in Zeeland te leven dan
voor de Ramp en blijft dat zo als het klimaat
verandert?
De Wet op de Waterkering (1996) regelt dat de
waterkeringen elke vijfjaar worden getoetst of
zij het, volgens deze wet, vereiste beschermings
niveau hebben tegen overstromingen door de
Noordzee, de grote rivieren, het IJsselmeer en
het Markermeer. Voor Zeeland komt het er in
concreto op neer dat de primaire waterkeringen
veilig een peil moeten kunnen keren dat naar
verwachting een gemiddelde overschrijdingskans
heeft van 0,00025 per jaar (dus eenmaal per
4000 jaar), het zogenoemde toetspeil.8 Belangrijk
is hier de term 'naar verwachting'. Dat betekent
namelijk dat het toetspeil regelmatig wordt
bijgesteld als klimaatverandering of bodemdaling
daartoe aanleiding geeft. De laatste toetsing is
uitgevoerd in 2001 en de betreffende publicatie
(Hydraulische randvoorwaarden) geeft aan dat
het toetspeil langs de kust ten opzichte van 1996
niet behoefde te worden verhoogd behoudens in
het oostelijk deel van de Westerschelde waar de
toetspeilen met vijf centimeter stegen.
Behalve deze periodieke berekeningen ten behoeve
van de veiligheid is er ook sprake van een beleid
dat aanpassing van de waterkeringen, indien
gewenst, op korte termijn mogelijk rnoet maken.
8
Dijkdoorbraak en -herstel