zeventiende en achttiende eeuw daarbij - wordt
in sterke mate bepaald door lokale en sociaal
maatschappelijke factoren. Zeeland is daarin
markant dat het niet alleen een eilandenstructuur
heeft, maar ook omdat het altijd een universiteit
heeft gemist. Desondanks is er vanaf de late
zestiende eeuw in Zeeland wél een opvallende
buitenuniversitaire interesse geweest voor met
name de natuurwetenschappen.19 Hier werd
ook door de 'mercator-sapiens', de koopman-
geleerde, het 'Boek der Natuur' gelezen zoals
de bijbel werd gelezen en bestudeerd. Als mens
beschikte je over drie kenbronnen om nader
tot je Schepper te komen en het hoogste goed te
achterhalen. Ten eerste was er de bijbel, ook wel
aangeduid als 'de Heilige bladeren'. Verder was
er de natuur, met alle 'deszelfs wonderbaarlyke
schepsels' en ten slotte was er de 'konst, met
al haare konststukken', voortgebracht door de
'onbegrijpelijke vermogens, dewelke de menschen
daar toe van Godt hebben ontfangen'.20
Petrus Hondius, een van de eerste Zeeuwse verzame
laars uit de vroege zeventiende eeuw, is van deze
drijfveer een mooie illustratie. De mens moest
volgens Hondius 'God in sijne schepsels kennen'.
In zijn kolossale studie van het letterkundige
leven in Zeeland van de eerste helft van de
zeventiende eeuw schrijft Meertens dan ook dat
de beoefening van de kruidkunde voor Hondius
meer 'een plicht en een noodzakelijkheid was,
dan een liefhebberij'.21 Deze benaderingswijze
sluit aan bij de zeventiende-eeuwse Engelse tra
ditie van natuuronderzoekers, vanuit welke
theologische drijfveer later ook geleerden zoals
Robert Boyle of Isaac Newton werkzaam waren.
Deze benaderingswijze is in de achttiende eeuw
overgegaan in de fysico-theologie, een vorm van
vrome - en vooral op godsverheerlijking en
contemplatie gerichte - natuurstudie, welke zo'n
grote rol zou spelen in de beginjaren van het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.
Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen22
Bij de oprichting van het Genootschap in 1769
was als centrale doelstelling geformuleerd: 'Den
alwijzenden God op het hoogst te Verheerlijken.'
Daarop lag onmiskenbaar het accent! Verlicht
nuttigheidsdenken speelde weliswaar ook een
rol - velen zagen wetenschappelijke kennis als
een probaat middel om economische en morele
vooruitgang tot stand te brengen - maar voor de
Zeeuwen diende dat oogmerk wel ondergeschikt
te blijven aan de 'Verheerlijking van de Schepper'.
Dat deze gedachte ook aan het verzamelen
ten grondslag lag, blijkt bijvoorbeeld uit de
bedankbrief die in 1771 werd geschreven naar
aanleiding van de eerste schenking van naturalia.
Daarin stelde de secretaris dat het 'zonderling
aangenaam' was om te zien dat hiermee 'gele
genheid werd gegeven om een begin te maken
tot het verzamelen van zodanige zeldzaamheden
der natuur, waarin de wijsheid en grootsheid van
den Schepper op het luisterrijkste worden ten
toon gespreid'. Deze drijfveer komt ook mooi
tot uiting in de woorden van Leendert Bomme
(1727-1788), de bekende koopman-bioloog
en verzamelaar uit het derde kwart van de acht
tiende eeuw. De uiterst actieve Bomme was de
spil in diverse genootschappelijke initiatieven op
Walcheren. Bomme verzamelde ook zelf naturalia.
Hij bezat een aanzienlijke collectie van 'Hoorns
en Schulpgewassen', die in 1788 te Middelburg
is geveild. Hij was het ook die de eerste natura-
liacollectie van het Zeeuws Genootschap ordende,
samen met zijn collega-verzamelaar en prepara
teur Martinus Slabber uit Goes. Omstreeks
1769 schrijft Bomme, in dagboeknotities het
volgende over zijn beweegredenen: 'Het hooge
doeleijnde welke mij de beoeffeninge der
Wijsbegeerte en der Physica in 't bijzonder heeft
beminnelijk gemaakt, was voornamentlijk
de grootheid des alvoortreffelijksten Schepper,
zo in wijsheid als in magt en goedertierenheid te
mogen ontdekken'. Ook verzamelen van naturalia
voegde toe tot een 'onbedenkelijke aangenaam
heid aan het gemoed.'23 De Nederlanden, 'zo
gezegend door de goedertierenheid des Heeren',
leverden voor een verzamelaar een rijke voorraad
aan objecten op uit alle rijken der natuur:
'groeibare en dierlijke wezens, benevens een zeer
grote vruchtbaarheid in alle soorten van planten,
terwijl de voortbrengsels van ander werelddelen
ons door scheepvaart al veel werden toegebracht
om 't geen ons land ontbreekt ons te bezorgen'.
Wat karakteriseert de Zeeuwse verzamelaars
ten tijde van de Republiek?
Het is eerder gezegd: van de Zeeuwse verzame
laars kennen we slechts het topje van de ijsberg.
Mijn eigen overzicht van de particuliere natuur
historische collecties, onlangs gepubliceerd in
het boek bij de tentoonstelling 'Het verdwenen
Museum', is noodgedwongen onvolledig. Boven
dien werd ook breder verzameld. Zeeuwse
particuliere collecties van kunstzinnige aard zijn
helemaal nog niet in kaart gebracht. Dat ook
deze er geweest zijn, mogen we als vaststaand
84
Zeeuwse verzamelaars van zeldzaamheden