schappelijk genootschap te zijn, een centrum van wetenschap in de provincie, met als de twee belangrijkste peilers de publicaties en de verzamelingen. Vandaar dat hij het wat de ver zamelingen betreft nog altijd betreurde dat het Genootschap destijds het eigen museum aan de Wagenaarstraat had verkocht, en vandaar ook dat hij er steeds op hamerde dat het Genootschap toch vooral een zo groot mogelijke zeggenschap diende te behouden over de diverse onderdelen van de verzamelingen, ongeacht of die in het Rijksarchief, de Zeeuwse Bibliotheek of het Zeeuws Museum waren ondergebracht. En dan paste daarbij natuurlijk ook dat Hein een warm voorstander was van de aankoop in 1993 van Huize 's-Hertogenbosch als eigen onderkomen voor het Genootschap, als vergaderruimte, als werkplek voor de werkgroepen, en zeker ook als eigen gezicht van het Genootschap. Wat Huize 's-Hertogenbosch betreft, was Hein geen moeite teveel: of dat nu ging om zijn werk als secretaris van de stichting die het huis beheerde, of gewoon om zoiets als het eigenhandig witten van de muren in de hall. Wanneer u dit zo allemaal hoort, en u zou Hein niet hebben gekend, dan is het niet onwaarschijnlijk dat u zich, bij het positieve beeld dat u van hem krijgt, tegelijk bezorgd zou afvragen: hoe lang ging dat goed, hoe lang hield dat stand. Bestond er niet het gevaar dat binnen de vereniging iets zou scheef groeien, wanneer iemand zo lang een zo overwegende rol speelt. Voor de meesten van ons zijn dat geen vragen, want wij hebben Hein in die tijd wél meegemaakt, en wij wéten dat het uiteindelijk niet goed is gegaan. Want naast waardering voor de inzet van Hein groeide er ook kritiek, groeide bij critici het beeld van Hein als de spin in het web. Dit beeld, waarvan ik besef dat het niet uit de lucht was gegrepen, werd allengs sterker uitvergroot en kreeg vanaf 1996 handen en voeten na het aantreden van enkele nieuwe bestuursleden, onder anderen een nieuwe voorzitter. En toen ging het fout. Terwijl belang rijke problemen als die rond Huize 's-Hertogen bosch schreeuwden om een zo objectief en zakelijk mogelijke aanpak, overwon het subjec tieve en persoongerichte, en werd, ik kan het niet anders zien, de aanval op Hein geopend. Verwijten en aantijgingen van de meest uiteen lopende aard klonterden samen en mondden in de zomer van 1998 uit in de eis van enkele bestuursleden dat Hein onmiddellijk zijn functies zou neerleggen. Dat het Algemeen Bestuur deze eis pertinent afwees en er een bestuurscrisis volgde, leek voor Hein positief, maar loste niets op. Zijn positie binnen het Genootschap was daarvoor té ernstig beschadigd. En ook Hein zelf was in die dagen, aangeslagen als hij was door zoveel agressie, absoluut niet in staat afstand te nemen en zijn eigen functioneren met enige zelfreflectie te bezien. En zo is het verhaal van Hein en het Zeeuws Genootschap een verhaal gebleven zonder slot, een verhaal met een open einde. Een tragisch einde ook, want nog diezelfde zomer werd Hein ernstig ziek en zijn overlijden een paar maanden later overschaduwde tenslotte alles. Het Zeeuws Genootschap deed er destijds voornamelijk het zwijgen toe. Het in memoriam van de hand van Erits Smulders werd niet in het Genootschaps tijdschrift Zeeland zelf opgenomen, maar op een los inlegvel met het tijdschrift meegestuurd. Maar wij zijn nu vijfjaar verder, en ik denk dat er in die tussentijd wel wat is veranderd. Op diverse terreinen bouwt het Genootschap voort op het beleid waarvoor ook Hein zich heeft ingezet; bijvoorbeeld geldt dat voor het onver minderd streven naar het behoud van een zo groot mogelijke zeggenschap over de verzame lingen. En het is dan ook merkbaar dat men tegenwoordig steeds meer beseft hoeveel Hein voor het Genootschap heeft betekend. Ik dank u voor uw aandacht. Noten van de redactie De bundel Hein Kluiver. Een Zeeuws cultuurhistoricus wordt op blz. 149 van dit tijdschrift besproken. Voor een objectieve analyse van de affaires, verwijst de redactie naar het rapport van de Commissie van goede diensten van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen d.d. 20 oktober 1998. Hein Kluiver en het Genootsc hap 141

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2003 | | pagina 27