Zijn overlijden in 1584 opende de mogelijkheid alsnog de vanaf het eerste uur gewenste nieuwe vorst, Willem van Oranje te benaderen. De moord door Balthasar Gerards op de Vader des Vaderlands maakte aan deze droom echter een voortijdig eind en dwong de Staten Generaal de onderhandelingen met de Engelse vorstin te heropenen. Hoewel Elizabeth niet bereid bleek de soevereiniteit over de Nederlanden te aanvaarden, baarden de oorlogshandelingen en met name de verovering van Antwerpen door de Spaanse troepen haar dusdanige zorgen, dat zij in augustus 1585 met de Staten Generaal het Verdrag van Nonsuch sloot. Naast het verlenen van financiële en militaire steun, beloofde zij haar vertrouweling Robert Dudley, graaf van Leicester, met een grote hoeveelheid troepen naar de Nederlanden te sturen om de oprukkende Spanjaarden een halt toe te roepen. Als borg voor een deel van de te maken kosten werden Vlissingen, Den Briel en fort Rammekens aan de Engelsen in onderpand gegeven. Tussen Engeland en Zeeland bestond gedurende een groot deel van de zestiende eeuw een intensieve relatie. De handel over en weer beleefde gouden tijden, veel Engelse kooplieden vestigden zich voor kortere of langere tijd in Zeeland. De oorlogshandelingen hadden de goede verstandhoudingen echter geschaad. Vooral in de zomer van 1576 escaleerden de problemen.1 Steeds vaker werden Engelse schepen op zee aangehouden en op vijandelijke waren doorzocht. Ook weerhielden Vlissingse kapers Engelse schepen ervan de Schelde op te varen en namen zij volgeladen schepen afkomstig uit Antwerpen buit. Als represaillemaatregel legden de Engelsen een aantal Zeeuwse schepen aan de ketting, waarop de Vlissingers weer een aantal Engelse kooplieden meenden te moeten vasthouden. Gedwongen borgstellingen, onterecht verkochte buitgoederen, aan de ketting gelegde schepen en meer van dergelijke zaken stuwden de emoties hoog op. De zaak liep dermate uit de hand dat de Engelse Merchant Adventurers hun vorstin benaderden met het verzoek een oplossing te bewerkstelligen. Contacten tussen Elizabeth en Oranje leidden ertoe dat de inmiddels vooral financiële problemen tussen de Engelsen en de Zeeuwen naar beider tevredenheid werden opgelost. Bij de afwikkeling hiervan zal evenals bij de regeling rond de pandsteden de thesaurier- generaal van Zeeland, Adriaan Manmaker, die als een moderne minister van financiën optrad, zonder enige twijfel nauw betrokken zijn geweest. Adriaan Manmaker, wiens geboortedatum en -plaats niet bekend zijn, woonde rond het midden van de zestiende eeuw in Antwerpen, waar hij tot de welgestelde koopmansstand behoorde.2 Bij de komst van Alva in 1567 was hij op handelsreis naar Rusland. Bij terugkomst keerde hij vermoe delijk niet naar Antwerpen terug. Zijn goederen werden op last van Alva in beslag genomen en evenals zijn eerste echtgenote, Catherina van Marselaer werd Manmaker uit Antwerpen verbannen. Manmaker schaarde zich vanaf dat moment openlijk aan de zijde van Oranje, die hij een aantal malen op de Dillenburg bezocht en voor wie hij vermoedelijk vooral financiële zaken met betrekking tot de opstand regelde. In de zomer van 1 572 zamelde hij in Dordrecht goud en zilver in voor de financiering van de oorlog, in het voorjaar van 1573 werd hij 'tresorier van Oranje' genoemd. Zijn steun aan Oranje leidde ertoe dat deze hem op 20 oktober 1573 tot 'tresorier van de oorlog voor Zeeland' benoemde, een functie die hij - in latere jaren onder de titel 'tresorier-generaal van Zeeland' - tot zijn dood in 1 590 bekleedde. Daarnaast zal Manmaker zeker zijn blijven handelen. Naast zijn woonhuis bij de Gistpoort in Middelburg (het huidige Damplein 1 1 a) bezat hij in deze stad tenminste één pakhuis. Ook een landhuis en enkele gecon fisqueerde geestelijke goederen in Serooskerke behoorden in de late zestiende eeuw tot zijn bezit. Aan deze man overhandigde de graaf van Leicester het portretminiatuur van zijn vorstin. Een diplo matiek geschenk als dank voor bewezen diensten, bedoeld om een belangrijk politicus gunstig te stemmen en aan de Engelse vorstin te binden. Het opschrift op de achterzijde luidt: 'La Serenissime Roine d'Angleterre Elizabeth a envoie ce sien pourtraict a mons.r de Manmaker Tresorier General de Seelande par les mains de mons.r le comte de Licester'. Het sieraad was bedoeld om te dragen. Met een dergelijk medail lon gespeld op mouw of borst, hangend aan een ketting om de hals of aan een sjerp om het bovenlijf toonde de drager op een zeer directe manier zijn alliantie met de Engelse vorstin. In Engeland werden vooral tussen 1580 en 1600 door Elizabeth i veel van dergelijke kleinodiën aan hovelingen en hoogwaardigheidsbekleders geschonken. Op het vasteland van Europa kwam slechts een enkeling voor een dergelijk vorstelijk blijk van waardering in aanmerking. Afgezien van mogelijke huwelijkskandidaten, die zich op deze wijze een beeld van hun toekomstige bruid kon- Genootschapsverzamelingen 143

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2003 | | pagina 29