(1934/1935) op libretto van K. Hekelaar en voor
Geen bruiloft zoo klein (1937) op tekst van
(de destijds veelgelezen) Lambert Wijsen.6 Deze
werken lijden niet alleen onder een zwak libretto,
maar ook onder een wat statische, vermoeide
muziek die de indruk wekt van krampachtig
volgehouden optimisme.
Daarentegen zijn de beide geestelijke zangspelen
Magnificat/Zoo zong de Maagd Gods /of (1938)
op tekst van Frans van Oldenburg Ermke en Het
spel van de Heilige Sacramenten van Mirakel
tot Mersen (1939) op tekst van J.M. Heijnens
veel interessanter. Guustaaf de Pauw heeft in zijn
laatste levensjaren zeer veel religieuze muziek
geschreven en blijkbaar inspireerden religieuze
teksten hem meer dan profane. Het eerstgenoem
de werk voor soli, koren en blazers met orgel
is qua compositie het best geslaagd en bevat
tal van passages die grote indruk maken.7
De componist streeft naar afwisseling en de
romantisch-religieuze vervoering, die hem hier
en daar wel eens parten speelt, is tenminste
eerlijk en doet nergens sentimenteel aan. Wij
beschouwen Magnificat als een der beste com
posities van De Pauw, een werk dat ook vandaag
de dag een uitvoering waard is. De teksten van
Van Oldenburg Ermke dragen daar in hoge mate
toe bij.
Het 'mirakelspel' voor Meerssen, geschreven voor
soli en koren (waaronder een jongenskoor),
met begeleiding van harmonium en twee hoorns
is qua tekst misschien wat minder geslaagd,
maar ook hier is sprake van waardevolle muziek.
Waardevol is ook het zangspel Henric van
Veldeke op tekst van Frans van Oldenburg Ermke
(±1933), hoewel het opvallend is dat De Pauw
hier geen moeite heeft gedaan om te streven
naar een middeleeuws koloriet, wat hij bij de
beide geestelijke zangspelen wél heeft gepro
beerd. Behalve de hier genoemde composities
zijn er nog enkele fragmenten van zangspelen
te vermelden, die echter nooit voorbij het schets-
stadium kwamen.8 Componisten die zich na
G.F. de Pauw weer met opera bezighielden,
vinden we in de Limburgse muziekgeschiedenis
pas na 1945 terug.
De Pauws betekenis voor de hafa-muziek in Limburg
Aan het einde van de negentiende eeuw beschikte
praktisch iedere Limburgse stad of ieder Limburgs
dorp over een of meer harmonie- of fanfare
orkesten. Deze stonden in nauwe relatie tot het
dagelijkse leven in de plaats van vestiging. Men
speelde voor genoegen en om kerkelijke en
folkloristische festiviteiten op te luisteren. In de
loop van de negentiende eeuw ging het con
coursidee een steeds grotere rol spelen en dit
had een direct gevolg voor het niveau van de
orkesten. Een nieuw element, dat in de tweede
helft van de negentiende eeuw een rol ging
spelen, was de vorming van een orkest, bestaan
de uit mensen met hetzelfde beroep of werkzaam
voor dezelfde werkgever. In Limburg speelde
in dit opzicht de uitbreiding van de mijnen een
belangrijke rol. De mijnen vormden in het zuid
oostelijke gedeelte van Limburg de grootste
tak van industrie en rondom de mijnindustrie
ontstonden belangrijke harmonieorkesten. In de
beginjaren werden deze door 'eigen menschen'
of door plaatselijke muziekliefhebbers geleid;
vanaf de jaren dertig ook door beroepsmusici.
De functie van de 'mijnwerkersorkesten' was in eerste
instantie het muzikaal opluisteren van bijzondere
gebeurtenissen rondom de mijn: muzikale hulde,
treurmuziek bij begrafenissen en dergelijke.
Later traden deze orkesten meer en meer in de
openbaarheid en vertegenwoordigden zij als het
ware het 'gezicht' van de mijn. Het voornaamste
doel was en bleef echter de ontspanning na het
zware werk. Voor zover kan worden nagegaan
verschilde het repertoire niet van dat van 'burger-
hafa-orkesten'; in de vorige eeuw waren dat
vooral operapotpourri's, fantasieën op bekende
thema's, marsen, enzovoorts. Originele com
posities waren betrekkelijk zeldzaam en werden
nauwelijks gespeeld. Vele dirigenten ervoeren dit
als iets negatiefs en zij begonnen speciaal voor
hun eigen orkesten te schrijven. Ook in Limburg
waren er dergelijke zondagscomponisten,
maar het is een grote zeldzaamheid wanneer we
vandaag de dag nog werk van hen terugvinden.
Soms vertonen hun composities ook een verras
sende originaliteit en zijn ze, ondanks allerlei
muzikaal-technische mankementen, best nog de
aandacht waard.
De eerste echter die op grote schaal originele werken
voor harmonie-fanfareorkest componeerde, was
Guustaaf de Pauw. De Pauw bleef zoals gezegd
na zijn diensttijd in Maastricht gevestigd en was
betrokken bij de oprichting van een aantal hafa-
orkesten, waarvan hij ook dirigent werd. In zijn
beste jaren (de periode 1900-1935) had De Pauw
de leiding over veertien hafa-orkesten en drie
koren, was hij actief als organist en muziekleraar,
beheerde hij een eigen muziekuitgeverijtje en
124
Guustaaf Francies de Pauw